Nacht van de nacht…

Nacht van de nacht…

In het begin was er Niets.
He-le-maal niets.

Alleen leegte.

En Stilte.

Zo ging het door, van eeuwigheid tot eeuwigheid.

Tot er opeens een klein beweginkje ontstond. Een trillinkje in het grote Niets.
Of was het een klein zacht geluidje?
Of juist een lichtflitsje?

Langzaam kwam het dichterbij. Of misschien kwam het niet dichterbij maar werd het gewoon meer en groter. Alsof je een steen in het water gooit en de rimpelingen volgt tot ver op het meer.

Steeds beter hoor je dat het niet één trilling is, maar heel veel. Een beetje als een orkest als de muzikanten allemaal tegelijk hun instrumenten stemmen. Een gegons van zware diepe bassen tot hoge fluittonen.

Het wordt ook steeds lichter. Eerst alleen witte en gele lichtflitsen maar later ook alle andere kleuren. Steeds meer lijkt het op een samenhangend geheel. Alsof de trillingen, geluiden en lichtflitsen bij elkaar horen. Alsof ze één beeld vormen, één Leven.

Opeens wordt het licht heel fel en wordt je verblind door een flits. Het volgende moment hoor je allemaal drukke geluiden om je heen. Brullende motoren, mensen die door elkaar praten, reclames die aan en uit flitsen.
Je kijkt verschrikt om je heen. Je staat midden in een grote stad.

“Wat sta je daar te dromen, doorlopen, doorlopen, we hebben niet de hele dag de tijd!” Opeens hoor je het getik van een stoplicht dat op groen staat, en automatisch loop je over de witte strepen naar de overkant. Een heleboel tiktaks doen met je mee.
De schreeuwende stem is gestopt, zo is het blijkbaar goed.

Het geklikklak gaat nu naar links en naar rechts. Even kijk je op, de meeste mensen lopen naar links en automatisch volgen je voeten het geluid. Of de geur.

Geur?

Het lijkt wel of er een soort geurwolk achter de groep mensen aan vliegt, een wolk met allemaal kleine herinneringen aan de mensen. Geur van nette kleding, geur van ontbijt, geur van schoensmeer, van haarlak, van aftershave, van koffertje en aktetas, van koffie en van slaap.

“Hé jij daar, ja jij kleintje, kom eens hier, waar is je pasje?”
Verbaast kijk je op, in je blik is duidelijk te merken dat je van geen pasje weet.
“Ik zie het al, en toch proberen binnen te komen hè, mooi niet. Die kant op jij, door de steeg en dan aan het einde rechtsaf, je ziet het vanzelf.”

Je mompelt iets dat op dank je wel lijkt en rent dan de steeg in. Als je er eenmaal loopt begin je te vertragen. De steeg is leeg en hol. Je hoort je eigen voetstappen alsof je op trommels loopt. Verderop weerkaatst elke stap als een tik tegen een grote grijze container.

Boem tik… ka boem tik… ka boem tik. Vreemd denk je, dit is mijn ritme, zo loop ik.
Maar wat als ik anders loop? Meteen begin je hele kleine stevige passen te zetten alsof je haast hebt maar niet te snel aan de andere kant van de straat wilt zijn.
De echo’s achtervolgen elkaar nu ook en het geluid begint de hele steeg te vullen.

Bijna aan het einde van de steeg.
Je blijft even staan en zucht eens diep, het ruikt naar frituur en oude patat.
Het komt uit de container waar je nu naast staat.

Het schemert in de steeg, aan het einde staat een straatlantaarn.
Je zucht nog eens en loopt dan naar de splitsing.
Je beweegt je voeten op het ritme van je ademhaling. Adem in stap, adem uit stap. Opeens gaat alles vanzelf, alsof dit is hoe het bedoeld is. Het geluid van het lopen smelt samen met de beweging van de adem.

Bij de splitsing blijf je staan.
Rechts had de strenge mevrouw gezegd. Je kijkt naar rechts en ziet een groot plein, helemaal verlicht met groen, oranje, paars. Lichtslingers, muziek, mensen en kleuren.

Terwijl je je naar rechts draait kijk je nog even naar links. En meteen blijf je staan.

Links is ook een plein, klein.
Met een grote boom en een klein lichtje.

Je kijkt naar rechts. Druk, zweet, vol, geschreeuw.

Dan naar links. Leeg, rust. Boom met bankje. Het lijkt alsof de boom even met zijn takken ritselt alsof hij zeggen wil, ”kom toch even bij me zitten”.

Langzaam loop je naar de boom toe.
Op het bankje onder de boom is het lekker donker en koel, en ruim, alsof zelfs de lucht hier slaapt.
Het is net alsof de boom een knipoog geeft en zegt “Zal ik je iets leren over de nacht, over het donker?” Even moet je lachen, dat weet je al! “Donker is het begin, toch?” Vraag je in stilte aan de boom.

“Ja!” lijkt de boom te zeggen, “alles begint met donker, het is als een schoolbord dat je eerst leeg moet vegen om weer wat te kunnen tekenen. Als je dat doet kan je weer opnieuw beginnen. “De dag begint met donker, met nacht, weet je.”

Je ogen dwalen over het plein, over de huizen, auto’s en fietsen in het donker.
Jouw donker, jouw nacht, jouw begin…

Dit bericht is geplaatst in Verhalen. Bookmark de permalink.